
465
het Allerh. Sacrament", of door op eenige andere wijze,
naar vermogen, bij te dragen tot het bouwen, herstellen of
versieren van kerken , kloosters, enz.
Als algemeen voorbeeld van goede werken , die nieé onmid'
dellijk uit de deugd van godsdienstigheid, maar uit eene
andere deugd voortkomen, doch welke tevens door de deugd
van godsdienstigheid tot meerdere glorie Gods gericht wor-
den , kunnen hier gelden : alle goede werken, welke men
door den dag tot eer en glorie Gods doet, gelijk de Cate-
chismus ons dit leert in het Morgengebed: „Ik draag U op al
de goede werken, die ik dezen dag zal verrichten. Ik wil
die doen tot uwe eer en glorie."
Bidden is in korte woorden gezegd : zijn hart tot God ver-
hefien. (Vgl. 18^« Les, S«^^ V.) Welnu door alle werken,
die rechtstreeks uit de deugd van godsdienstigheid voort-
komen , of door deze deugd tot Gods meerder eer en glorie
gestierd worden, verheffen wij ons hart tot God, bidden we
dus. In dien zin zeide reeds de H. Augustinus: „ Doe wel
wat ge doet, en ge hebt God gebeden.'* Te recht leert dus
de Catechismus , dat hier door bidden alle werken van gods-
dienstigheid verstaan worden.
5 V. Wat icordt verstaan door vasten ?
A. Alle versterving van zich zeiven.
Vrijwillig, tegen onze natuurlijke neiging in, iets lijden,
doen of laten , dat noemen wij ons zeioen versterven; omdat
wij daardoor den ouden mensch, de ongeregeldheid onzer
bedorven natuur, langzaam doen afsterven, van levenskracht
berooven.
Als ge het antwoord van den Catechismus: Door vasten
wordt hier verstaan alle versterving van zich zeiven, aandachtig
nagaat, dan zal het u duidelijk worden, dat versterving van
zich zeiven allereerst tweeërlei te onderscheiden is, nl. inwen*
dige of geestelijke, en nitwendige of lichamelijke versterving.
Immers iedere mensch bestaat uit twee deelen, uit ziel en
C 30