
I c 3 )
beklaag hem daarover, en troost ze met de
hoop; dat het zo altyd niet blyven zal.
Daar en teegen fteld u by gelukkige en
blyde raenfch^n vrolyk aan; want daar door
vermeerdert gy hun vergenoegen, en zult gy
hun opwekken, om zig ook op hunne beur^:
te verbiyden, over het goede dat u zoude
mogen overkoomen. Want de Mensch is van
natuure zoo gefield, dat hy zyn geluk maat
half gevoelt, indien niemand daar in deelt,
de beste maaltyd fraaakt maar half goed, al?
wy die alleen genieten moeten.
ELGOED was een zeer klein Dorpjen, en
de weinige inwoonders waaren zo arm, dat
zy zelfs geen meester voor hunne Kinderen
bekostigen konden; en hunne kinderen naar
het naast bygeleegen Dorp, Haindurp genaamt;
en een half uur van dit afgLleegen, moenen
fchool gaan. Dit nu was zeekerviy lastig voor
de Kinderen van RIgoed; echter gaaver de meeg-
te zorgvuldig op het fchool uuren acht, en naa^
men dezelve vjyng waar. Onder hun bevond
xig een aardige jonge met naime BENJAMIf^,
die niet gaarn t huy« bleef of zyn School ver,
zuiinde. Al was de weg gok nog zo (legt ea
M \rJ