
'i / • ( 167 )
deeze of geene fom te helpen, en te wy.
zen.
Zoon, Neen Vader, da: heht gy zeekec
nooit gedaan,
V. En waarom weigerde ik u dat nooit.
Z. Ik geloof, dat hec daarom was,- dat gy
gaarne zag, dat ik immer meer en meer leer«
de, en voorderde.
V. Maar als gy my vraagt om fnoeperyen, —
om uit wandelen te gaan — of om een glas
koud water, wanneer gy door Iterke bewee»
ging verhit zyt; ftaa ik dan altoos u ver-
zoek toe? Doe ik dan altyd hec geen gy
van niy begeerd ?
Z. Niet altoos.
V. £n waarom niet ?
Z- Gy hebt my laasc gezegt, dac gy beei
ter wisc wac my diende dan ik. — Ik be-
gryp derhalven , dac gy my dikwils myn ver.
zoek weigerc, om dac gy overcuigc zyc, dat
het geen ik vraage, voor my fchaadelyk en
nadeelig zonde zyn.
V. Zeer wel geantwoord. Als gy dan ge-
looft dac ik beeter wcece dau gy wac u nut»
ti§ is, lioe dient gy dan uwe verzoeken ince-
L 4 rich-