
( 191 )
heeft, anderen voordienen, of met denzelven
uit eenen schotel scheppen; die beenen, gra-
ten, ooftschillen of pitten, enz. ergens an-
ders, dan op den rand van hun bord, leggen;
die drinken, terwijl zij nog den mond yol
eten hebben. Overigens vereischt de zinde-
lijkheid , dat men het reinigen van den neus,
het uitwerpen van het speeksel, zoodra het
over tafel niet vermeden kan worden, zoo
veel mogelijk verberge. Men pleegt, i(i dat
geval, gewoonlijk door het voorhouden van
de serviette, met den zakdoek, deze onver-
mijdelijke reiniging te doen. Onwelvoegelijk
is het de tanden van de misschien daar in
geblevene vleesch vezelen, met het mes of
de vork, te zuiveren. Wanneer dit al nood-
zrkelijk is, zoo mag het enkel met eenen
tandestoker, en met voorhouding van de
serviette, geschieden. Wie eenen anderen
eenen reeds gebruikten tandestoker 'wilde
aanbieden, zoude mede zeer tegen het beta- '
melijke handelen. Wanneer reeds, over fiet
algemeen, de welvoegelijkheid geschonden
i wordt door walgelijke gesprekken, van lij-
■< ken.