
.264
leeulijk het geogiaphisch ouderrigt, zou als het volgens
het heginsel van het onderwijs voor het leven moet
gegeven worden, tegenoverstellen.
§■ 212.
Wanneer het onderwijs voor het leven iets algemeens
moet zijn (afzonderlijke levensbedoelingen, b. v. het
leven van diplomaten, militairen, kooplieden, geleerden,
vorderen hare eigenaardige geographische kundigheden),
dan vraagt men: wat bedoelt men er mede ? De leer-
ling moet het gemeenschappelijk leven der menschen gaan-
deweg leeren kennen, en wel in 't algemeen hunne
woonplaatsen, opdat hij wete, waar medemenschen wo-
nen en welke voortbrengselen hunne woonplaatsen op-
leveren; opdat hij er uit opmalce, hoe de Godheid
zelve het onderling verband ouder de menschen heeft
bedoeld, en daarbij tevens Gods wil opmerke, door
den eengeboren' Zoon nadrukkelijk aan de menschen
verkondigd: dc gansche menschheid moet één huisgezin
wezen.
Vervolgens behoort de menseh daarbij in te zien, hoe
noodzakelijk en weldadig het is, dat dit verband, in
het voordeel van deszelfs duurzaamheid, binnen bepaal-
de grenzen, wat het grondgebied aanbelangt, beperkt
moet blijven.
Zoo behoort dus aardrijkskundig onderwijs, in een
physiek en moreel opzigt, tevens levens - onderwijs tc
wezen. Hieruit volgt nu natuurlijk de noodzakelijkheid,
dat dc leerling de tweeledige kennis van trap tot
trap steeds in de grootere uitgebreidheid van het organisch
verhand erlange, cn wel vóór alles dat, wat hem
van nabij met vastere banden omklemt, — zijn Va-
derland, volkomen lecrc kennen, dcch bet meer ver-