126.
126. ENGELSCHE
ai that placc,
everywhere,
round about,
at home,
at the left hand,
at ihe right hand,
hitherto,
from behind,
from below,
from within,
from above,
from without,
from the other side,
from somewhere,
from yonder,
from before,
whence, from whence?
far,
far of,
forward, forwards,
where ?
whither ?
whithersoever,
whereabout ?
which way?
I 4. Adverbs of time,
a. Of time present,
this moment,
just now,
not yet,
now,
at present,
hitherto,
not as yet,
to day,
b. Of time past,
the day before yesterday,
formerly,
op die plaats,
overal,
rondom,
te buis,
ter linker hand.
ter regter hand.
tot hiertoe.
van achteren.
van beneden,
van binnen*
van boven,
van bnitcn.
van de andere zijde,
van ergens,
van ginds.
van voren,
van waar?
ver,
ver af.
voorwaarts.
waar ?
waarheen ?
waarheen ook.
waar ergens? wcaromtrent
waarheen ?
4. Bijwoorden van tijd.
8, Van den tegenwoord. tijd.
dit oogenblik*
juist nu.
nog niet.
nu.
tegenwoordig,
tot hiertoe,
tot nog toe niet.
van daag,
b. Van den verl, tijd.
eergisteren,
eertyds.